Preek in Achterberg op 1O November 2O19
Text 2Petrus 1,1O
Ik heb een text voorgelezen,
die als niet in de Bijbel stond, we zouden zeggen, dat deze van een
remontsrantse schrijver stamt, en in tegenstelling met de Bijbel is. Maar deze
text is niet van een remontstrantse schrijver, maar van een discipel van Jezus,
de beroemdste discipel van Jezus, Petrus, in zijn twede brief. Deze text kunnen
we erg moeilijk in onze teologische denken en sisteem te plaatsen.Want we hebben gehoord, dat we moeten ons beijveren om
onze roepeing en uitverkiezing vast te maken. Als zou dit betekenen, dat onze
roeping en uitverkiezing zou van ons afhankelijk zijn, zou an ons liggen, als
zouden wij dit moeten ratificeren, net als alle afspraken. Leert de Bijblel niet duidelijk de
tegenoverstelde, dat onze roeping is niet afhankelijk van het menselijke wil,
van de menselijke ijver en prestatie? Want iedereen van ons weet de text uit
hoofd Zo hangt het dan niet af van
hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt.
Er is interressant te zien, dat sommige bijbelvartalingen proberen dit te verzachten. De ene zegt: probeert de roepeing en uitverkiezing tot een voortdurende ervaring te maken. In een beroemde Hongaarse vertaling staat: probeert de bewustzijn van uw roeping en verkiezing vast te maken. Maar dit is blijkbaar een tegenstelling in de Bijbel, en dit moeten we zo laten, want hier is een geheim die we kunnen niet verklaren. Dit is net als Fil.2,12-13 Werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven ,want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.
Er is interressant te zien, dat sommige bijbelvartalingen proberen dit te verzachten. De ene zegt: probeert de roepeing en uitverkiezing tot een voortdurende ervaring te maken. In een beroemde Hongaarse vertaling staat: probeert de bewustzijn van uw roeping en verkiezing vast te maken. Maar dit is blijkbaar een tegenstelling in de Bijbel, en dit moeten we zo laten, want hier is een geheim die we kunnen niet verklaren. Dit is net als Fil.2,12-13 Werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven ,want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.
Onze text in ieder geval onderstreept iets , wat
ook de meest strenge predestinatieleer , niet vergeten mag, namelijk, dat Gods roeping en
uitverkiezing eist onze beslissing, onze antwoord, onze gehoorzaamheid en onze
wil. In de oertext vinden we alle twee woorden ekloge en kleszisz, dus de
uitverkiezende wil van God en zijn roep naar ons toe. Dus de roeping en
uitverkiezing is een aanspreken van God, en we moeten erop een antwoord geven. God
behandelt ons niet els poppetjes, als automaten, maar op een persoonlijke
manier, dus hij kiest ons zo uit, Hij roept ons zo, dat dit aan ons bewust
wordt, en Hij wacht op onze antwoord.
Onze eerste antwoord is
het gebed. Het vastmaken van onze roeping en uitverkiezing bestaat allereerst
in gebed. We bidden van harte, vlijtig en met volhouden. Als we bekijken het
leven van de reformatoren, dan zien we, dat zij mensen van gebed waren. Iedereen
van ons kent het verhaal van de beervel, die vóór de bed van Calvijn lag, en
toen hij stierf, de verwandten dachten een mooi geld daaruit te maken, maar
toen ze de vel nader bekeken, dan op de vel waren twee gaatjes, die door de
knieen van Calvijn gemaakt waren. In de 16-de 17-de eeuw waren ontzettnd vele
gebedsboeken uitgegeven, want de mensen wilden bidden, ze hebben veel gebeden.
Op de fassade van de kerkelijke school in Debrecen staat met grote letters:
orando et laborando, maar is dit zo? Biddend en werkend? Hebben we de eerste
niet vergeten?
Het gebed in dit opzicht
betekent, dat we moeten onze roepeing en uitverkiezing met onze God bespreken,
doorspreken. We moeten steeds de Heere vragen, dat Hij deze roepeing in ons
versterkt en in praktijk zet. We moeten elke dag ons afragen, of beter gezegd
de Heere vragen: wilt U mij laten zien, wat betekent deze dag in mijn leven,
dat ik uitverkoren ben, dat ik een roeping heb. Wat betekent dir in mijn gezin,
wat betekent dit op mijn werkplaats, op school, in de gemeente. Welke zijn de
goede werken, die ik vandaag in Uw naam heb te verrichten? Welke zijn die
mensen aan wie ik mag van U getuigen? Wat kann ik voor U doen, in Uw koningrijk
doen?
De twede is dat we gaan ook werken. Maar wat moete
we doen. Daarover geeft onze belijdenis, de Heildelbergse Catechisme een mooi
antwoord in de drie ambten, wat we hebben. We hebben allereerst een profetische
ambt. Dit betekent eenvoudig onze getuigenis. Zonder getuigenis bestaat geen
christelijke leven. We moeten getuigen en zeggen: mij heeft de Heere uitverkoren,
ik heb een roeping op deze aarde, en deze roeping is, dat door al mijn leven
zijn heerlijkheid moet vermeerderd worden. In alles wat ik doe moet blijken,
dat ik een kind van God ben. En we moeten tegen onze medemensen zeggen: God
roept jou ook, hij heeft jou ook uitverkoren, Hij wil Jou ook opnemen in zijn
geweldige plan. In ons leven moet zichtbaar zijn, dat Christus is in ons. Vele
mensen lezen vandaag niet meer de Bijbel, maar we moeten leesbare brieven zijn,
een leesbare evangelie te zijn voor de mensen, die ons omringen. Ons profetisch
werk is, om een teken te zijn van de verlossing door Christus. We kunnen
natuurlijk niemand overtuigen, we kunnen niemand dwingen, om een kind van God
te zijn, maar we kunnen toch een middel in de hand van God te zijn, dat mensen
zalig kunnen worden.
De twede werk van ons is
de priesterlijk werk.Jezus Christus is onze Hogepriester, die voor ons heeft de
grote offer daargebracht.
De
priesterlijke werk betekent , dat we offervaardig dienen. Het gaat niet om een
bijzondere ceremonie, want dit is een innerlijke , een geestelijke offer. Dit
betekent eenvoudig, dat een christenmens wijdt zijn leven helemaal aan de
dienst van de glorie van God toe. Een gelovige vrouw offert zo haar leven, dat
ze is bereid kinderen te baren, opvoeden in de vreze van God. Ze is bereid haar
schoonheid, kracht heen te geven voor de geluk van haar kinderen. Een
vader doet een priesterlijk werk, als
hij bereid is met de zweet zijns aangezichts te arbeiden, en zo de brood voor
zijn gezin te verwerven. En iedereen op zijn plek moet een offer brengen,
niemand mag in een egoistisch, en hedonistisch levenstijl leven. Als priesters
kunnen we dienen en liefhebben. De beroemde uitspraak van Calvijn luidde: Cor
meum velut mactatum tibi offero, Domine! Mijn gebroken hart geef ik als een
vurige offer aaan U Heere!
Maar we hebben ook een
koninglijke ambt. Wij zijn een koninglijke priesterdom. Dit betekent drie
dingen voor ons. Eerst dat we moeten strijden onder de vlag van Christus. De
Cathechismus leert ons, dat we tegen de zonde en duivel met vrije geweten
strijden zullen. De alles beslissende strijd is al gebeurd op het kruis van
Golgota, als Jezus riep: het is volbracht. Maar nu elke mens moet een
beslissing nemen, wil hij of zij voor Christus en tegen de zonde, of voor de
duivel tegen Christus wil strijden. Deze strijd is niet makkelijk, het is een
zware strijd. O, hoe vaak hebben we al verloren, hoe vaak durfden we niet tegen
de zonde en duivel opnemen. Hoe vaak hebben we compromissen gesloten met deze
wereld, en we hebben niet moedig tegen de wereld gestreden. We moeten deze
strijd niet met onze kracht volbrengen, maar met zijn kracht, maar onze koningsambt betekent even, dat wij met
zijn kracht en hulp mogen rekenen.
Ten twede, de
koningsambt van ons betekent, dat we kunnen in de overwinning gewis, zeker
zijn. Het is niet makkelijk te geloven, dat in deze wereld de liefde van
Christus zal overwinnen. Maar wij geloven vast, dat de liefde van Christus de
grootste macht in deze wereld is. Wij moeten strijden in de wetenschap, dat we
zijn alleen op zijn genade aangewezen. Ten derde deze ambt betekent voor ons,
dat we zullen het eeuwige leven vererven. Op deze aarde leven we in een
voortdurende strijd, maar na de strijd wacht ons de vrede en rust. Daar zal een
eind zijn aan alle worstelingen en zielenpijn. Daar zullen we deelachtig zijn
in Zijn eeuwige overwinning. In het boek Openbaring aan de gemeente van
Laodicea wordt beloofd: die overwint, ik zal hem geven met mij zitten op de
troon. Dus we zullen samen met Hem heersen, dit kunnen we nu niet eens
voorstellen, maar we mogen dit wel geloven.
Nadat wij hebben
erover gesproken, dat we moeten onze roeping en uitverkiezing vast maken door
bidden en werken, we zullen tenslotte
spreken over het feit, dat het versterken van onze roeping en uitverkiezing is
een gemeenscahappelijk zaak. Niemend kan zijn of haar eigen roeping en
uitverkeizing versterken, zonder dat hij of zij de roepeing en uitverkiezing
van de andere mens, van de medegelovige vast maakt. Ook als we zo voelen, dat
onze roeping en uitverkiezing op zwakke benen staat. Ik beroep nu op een andere
gemeente uit het Boek Openbaring, de gemeente van Sardis. Deze gemeente had de
naam, dat zij leeft, maar ze was dood. En toch, deze gemeente krijgt de opdracht
te sterken, degenen, die aan het sterven waren. Ook als ik me zwak voel in het
geloof, ik heb de heilige taak de andere gelovige, de naast mij leeft, die
naast mij zit, die naast mij werkt te sterken in zijn roeping en uitverkiezing.
Dit
woord, die we als text gelezen heebben is eigenlijk een bevel, een gebod. Maar
God bevelt ons nooit iets wat onmogelijk zou zijn, in tegendeel,als Hij ons
iets bevelt, dan geeft Hij ook kracht en mogelijkheid dit te doen, om aan dit
gebod gehoorzaam te zijn. Als we dit doen, als we onze roeping en uitverkiezing
vast maken, en ook anderen in deze sterken, dan zullen we ervaren, dat God met
al zijn macht ons bijstaat, ons erin helpt. Maar God heeft ons ook twee middelen,
twee sacramenten gegeven, dat deze onze roeping en uitverkiezing verterken: de
doop en de avondmaal. Iedereen van ons kent het verhaal van Luther, dat één
keer was hij erg vertwijfeld, erg wanhopig, hij zat moedeloos bij zijn tafel.
Dan pakte hij plotseling zijn mes, en heeft ermee twee woorden in zijn tafel
gegraveerd. Baptidzatus sum, dus ik ben
gedoopt. En deze twee worden hebben hem altijd kracht en troost gegeven in de
moeilijke situaties van zijn leven. Ik ben gedoopt, u bent gedoopt, jij bent
gedoopt, dat mogen we nooit vergeten. De andere sacrament is de avondmaal. De
Heildelbergse catechismus zegt, dat de Heere heeft aan ons bevolen, dat we uit
deze brood eten, en dat we uit deze beker drinken. Bij de avondmaal gedenken we
de grote offer, die de Heere voor ons heeft gebracht, door het breken van zijn
lichaam en door het vergieten van zijn bloed. Wat kon ons meer sterken in onze
roeping en uitverkiezing, dan deze twee sacramenten. Calvijn leert ons, dat de
sacrament is een pand, een garantie, dat al zijn beloften zulleen in ons leven
in vervulling gaan.
Samenvattend:
de Heere heeft ons geroepen, de Heere heeft ons uitverkoren, om zijn kinderen
te zijn. Hij bevelt aan ons deze reoeping en uitverkiezing door het gebed, door
het werken, door de gemeenschap en door de sacramenten steeds en opnieuw te versterken.
We kunnen zo verzekerd zijn, dat ons leven is niet tevergeefs, maar wel zinvol
op deze aarde, we hebben hier een roeping, we zijn uitverkoren om op zijn eer,
op zijn glorie te leven, om zijn wil gehoorzaam te zijn. Deze vastmaking heeft
nooit een eind, we kunnen nooit zeggen: nou, mijn roeping en uitverkiezing zijn
al vast, ik mag nu wat rusten. De volle zekerheid, de volle zaligheid zullen we
pas na dit leven bereiken, hoe onze Catechismus dat leert. Daarom lieve broeders
en zusters benaarstigt u, beijvert u des te meer uw roeping en verkiezing vast
te maken, want dit doende zullen we niemmermeer struikelen!